Leren door Relational Framing – Taal & Cognitie

De Relational Frame Theory (RFT) is de basis waarop ACT gestoeld is. Deze theorie beschrijft hoe taal en cognitie invloed heeft op hoe wij de stimuli in onze omgeving ervaren en hoe wij hierop reageren. Het is een complex onderwerp, waarover onze collega René Albers wederom een uitgebreide masterclass heeft opgenomen (link).

Taal

De principes van operante en klassieke conditionering, waarmee we als psychologen doorgaans menselijk gedrag proberen te verklaren, zijn niet altijd toereikend. Ze hebben weinig aandacht voor de algehele context waarin wij taal leren en gebruiken, en welke invloed dit heeft op de wijze waarop we onze wereld beleven. De RFT probeert, middels het meenemen van onze persoonlijke leergeschiedenis en context, taal en cognitie en algehele leerprincipes een geïntegreerde theorie te vormen. Deze contextuele benadering geeft ook ideeën over de wijze waarop we onze context kunnen beïnvloeden en dus menselijk gedrag kunnen voorspellen en beïnvloeden.

Taal is natuurlijk ontzettend nuttig. Het heeft ons talloze ontwikkelingen gebracht, technologie, cultuur en de mogelijkheid tot complexe communicatie. Desondanks is er ook een keerzijde: taal kan bepaalde ervaringen of belevingen dusdanig beïnvloeden dat zij nog erger worden. Denk hierbij aan een spin in je woonkamer: maakt het uit of iemand beschrijft een ‘grote, gevaarlijke spin’ te zien ten opzichte van ‘een spin’? In ditzelfde kader vormt taal die mensen zich eigen hebben gemaakt de basis van een hoop menselijk lijden wat we zien in de therapiekamer.

Het veranderen van taal is niet gemakkelijk. Mensen beginnen met het ontwikkelen van een eigen taal het moment dat zij dit kunnen. Je kunt je voorstellen dat tegen de tijd dat iemand bij de psycholoog komt, zij een complex web hebben geweven van verhalen over hun levensloop, en hoe zij en de ander zich hierin verhouden. Deze verhalen worden sterk vorm gegeven door taal.

Afgeleid leren

Voordat kinderen toegang krijgen tot taal, leren zij hun wereld overwegend verkennen op basis van directe ervaringen en de verbindingen die zij hierdoor leggen. Klassieke en operante conditionering zijn gebaseerd op deze verbindingen: hoe verhoudt een geconditioneerde stimulus (CS) zich tot een ongeconditionerede stimulus (UCS)? Wat is de relatie tussen gedrag en consequentie? Deze principes zijn eigenlijk niet toereikend om de complexiteit van menselijk gedrag te verklaren Naarmate kinderen alsmaar verder komen in de ontwikkeling van hun taal en cognitie, gaan zij ook steeds complexere en abstractere verbanden leggen. Deze verbanden worden niet alleen gelegd op basis van directe ervaringen: ik hou mijn hand boven het warme gasfornuis en voel pijn, dus doe het een volgende keer niet meer. Soms is het voldoende wanneer een ouder tevoren de regel stelt: je hand boven het warme gasfornuis houden doet pijn. Een relatie die niet gevormd is op basis van concrete eigen ervaringen, is een vorm van indirect of afgeleid leren.

We kunnen zeggen dat een afgeleide stimulus relatie een relatie is die niet direct getraind of geleerd is, en ook niet direct gebaseerd is op de fysieke principes van de stimuli (dus hoe iets eruit ziet, klinkt, ruikt, voelt of smaakt). Dit ‘relateren’ is een vorm van indirect leren. Wanneer kinderen beginnen met deze vorm van verbinding leggen, breidt hun wereld enorm uit. Aan alles in de omgeving kunnen zij worden gaan koppelen, die ze ook weer aan andere objecten kunnen koppelen. Uiteindelijk leren ze niet alleen hun buitenwereld, maar ook hun binnenwereld op deze manier te benoemen. Een kind leert het woord ‘pijn’ als het gesproken en geschreven woord, maar ook als het woord wat past bij de innerlijke sensatie ‘pijn’.  Een kind leert het gesproken woord ‘auto’ koppelen aan iets wat eruitziet als een auto, maar ook dat een auto gekoppeld is aan het gesproken woord ‘auto’. Na een tijdje leert een kind deze wederkerige relatie automatisch leggen. Op basis van een of twee direct geleerde relaties, kunnen dus meerdere indirect geleerde verbindingen worden gelegd. Dit maakt het mogelijk om verbanden te leren die niet daadwerkelijk aanwezig zijn, maar bepaald worden door sociale context of willekeur. Op deze manier kan door geleerde relaties enorm veel informatie worden afgeleid. We doen van jongs af aan niets anders dan mogelijke gebeurtenissen aan elkaar koppelen, wat eindelijk een heel verhaal wordt over onszelf en hoe we de wereld ervaren. Dus zonder directe training kunnen mensen alsnog deze verbanden leggen, wat ook invloed kan hebben op gedrag. In principe is bijna ieder woord wat we kennen, hoe simpel ook, onderdeel van een complex netwerk van talige associaties. Een auto kan je doen denken aan een andere auto, maar ook aan een fiets, een kleur, een gevoel, een materiaal, reizen, op vakantie gaan, geld, en ga zo maar door.

(fox e-learning)

Probeer zelf eens een netwerk van associaties te maken (eigenlijk een soort mindmap) voor een woord wat je relatief veel tegenkomt in je leven: zoals auto, klok of koffie. Hoe ziet dit netwerk eruit? Zijn er verrassende associaties?

Voor het begrijpen van RFT is de term AARR erg belangrijk: arbitrary applicable relational responding. In het nederlands vertalen we dit naar willekeurig toepasbaar relationeel responderen. We noemen deze respons willekeurig, omdat deze relationele responsen gebaseerd zijn op sociale conventies en niet bepaalde fysieke eigenschappen van een stimuli. Dus: vuur doet pijn is geen relationele respons, maar de waarde van bepaalde muntjes wel. Wanneer we iets kiezen niet op basis van fysieke eigenschappen maar omdat iets beter, kleuriger, groter, ouder, verder dan iets anders is, noemen we dat een relationele respons. Dit is niet ongewoon, en iets waar naast mensen ook verschillende dieren toe in staat zijn. Bekrachtiging van responsen is vaak effectiever wanneer het een relationele respons betreft.

What is Relational Frame Theory (Part Two)

Relational frames zijn een vorm van willekeurig toepasbaar relationeel responderen, welke bestaan uit drie eigenschappen: wederzijdse verbondenheid, gecombineerde verbondenheid en stimulustransformaties. We zullen deze hieronder toelichten.

Wederzijdse verbondenheid: in het engels ook wel mutual entailment genoemd. Wederzijdse verbondenheid beschrijft het principe dat relaties tussen stimuli twee richtingen op gaan. Leer ik door eigen ervaringen dat ik langer ben dan Tim (direct), dan leer ik middels afgeleid leren ook dat Tim kleiner is dan ik. Ofwel: A > B, dus B < A (afgeleid). Een ander voorbeeld zou zijn: leer ik dat een sinaasappel kleiner is dan een appel, dan betekent dit dat ik daaruit kan afleiden dat een appel groter is dan een sinaasappel. Deze relaties zijn een beetje zoals de twee kanten van eenzelfde munt. In een willekeurig toepasbare relationele respons (ofwel, een relational frame) worden deze tweezijdige relaties niet gemedieerd door fysieke attributen maar door contextuele cues. 

Gecombineerde verbondenheid: in het engels ook wel combinatorial entailment genoemd. Gecombineerde verbondenheid maakt het nog een stapje lastiger: op basis van minimaal twee direct geleerde associaties ontstaat er een afgeleide associatie die in de praktijk niet gezamenlijk voorkomt. Een voorbeeld hiervan is het volgende: stel dat je direct leert dat Arjan (A) groter is dan Bas (B). Ook leer je direct dat Bas (B) groter is dan Cees (C). Je kunt hieruit afleiden dat Bas (B) dus kleiner is dan Arjan, Cees (C) kleiner dan Bas (B), Cees (C) kleiner dan Arjan (A) en dus is Arjan (A) groter dan Cees (C). Ofwel, samengevat: A > B, B > C, dus A > C (afgeleid). Om het wat makkelijker te maken: als er een relatie bestaat tussen A & B en B & C, bestaat er ook een afgeleide relatie tussen A & C. Wanneer ik blauw (a) mooier vind dan zwart (b), maar zwart (b) mooier dan groen (c), dan vind ik blauw (a) mooier dan groen (c). Op deze manier kunnen heel veel afgeleide relaties worden gelegd, wat ons in staat stelt uitgebreide afgeleide netwerken van relaties te creëren waar relatief weinig context cues voor nodig zijn. 

Beide vormen van leren (direct en indirect) kunnen leiden tot een transformatie van stimulusfuncties: ons laatste begrip. Afhankelijk van de context kan de functie van een object veranderen, op basis van de relatie tot een ander object. Dit noemen we de stimulustransformatie. Stimuli kunnen een uiteenlopend scala aan psychologische functies hebben (bekrachtigend, onderscheidend, emotioneel, aversief). Ook hebben zij perceptuele functies: simpelweg wat onze perceptie (uiterlijk, smaak, geur, etc.) van de stimulus is. Iedere stimulus heeft verscheidene van deze psychologische en perceptuele functies, welke flexibel zijn en kunnen veranderen. De functie van een stimulus is afhankelijk van context en persoonlijke leergeschiedenis. Een passend voorbeeld is de hond van Pavlov: door middel van geleerde relaties is de stimulusfunctie van een bel veranderd. Door de persoonlijke leergeschiedenis van de hond (eerdere interacties met de bel) is het niet enkel een neutraal geluid, maar geassocieerd met de aankondiging van eten. De manier waarop we een stimulus beleven verandert middels transformatie van stimulusfuncties. De vaak gebruikte cognitieve defusie oefeningen in het ACT protocol zijn hiervan een mooi voorbeeld. Neem je een emotioneel zware boodschap (“ik ben waardeloos”) en luister je deze af met de meest gekke stemmetjes, dan zal de manier waarop je het zinnetje “ik ben waardeloos” beleeft, veranderen. Waar je eerst alleen gevoelens van verdriet en waardeloosheid ervaarde, moet je nu ook een beetje lachen wanneer je denkt aan die gekke oefening. Eigenlijk komt veel van de cognitief-gedragstherapeutische principes neer op het begrijpen van veranderde stimulusfuncties, en hoe bijvoorbeeld persoonlijke leergeschiedenis of omgeving hierop invloed heeft.

De metaforen die in ACT zoveel gebruikt worden, zijn ook een goed voorbeeld van een afgeleide relatie. De metafoor waarin het verzet tegen angst vergeleken wordt met je verzetten wanneer je je in drijfzand bevindt, zal veel mensen bekend zijn. Voor een patiënt die bekend is met drijfzand, zal een vergelijkende relatie direct duidelijk maken waarom je verzetten tegen angst niet werkt. Bijkomend zal deze relatie sneller bekrachtigd worden door het leggen van een relationeel verband.

Relational framing

Een andere manier om te kijken naar deze relationele respons is middels het idee van ‘relationele framing’, net al kort benoemd. Een relational frame is een willekeurig toepasbare relationele respons, ofwel een AARR. We kunnen relationele frames op meerdere manieren categoriseren:

  • Coördinatie (hetzelfde als)
  • Verschil (anders dan)
  • Tegenstelling (tegenovergesteld aan)
  • Vergelijking (hetzelfde als)
  • Hiërarchie (beter dan)
  • Spatiaal (verder dan)
  • Oorzakelijk (als, dan)
  • Temporeel (vroeger, heden, nu)
  • Perspectief (ik vs. jij, hier vs. daar)
https://contextualscience.org/resources_for_learning_rft

We kunnen stimuli vanuit verschillende relationele frames benaderen, zoals bijvoorbeeld de eerder beschreven tegenstellingen of vergelijkingen. Voor iedere associatie die we direct leren, zijn er velen verbanden die we afgeleid leren. De beleving van een stimulus kan dan ook veranderen door aanpassing van het relationele frame waarmee we deze verbanden benaderen: door bijvoorbeeld onze taal aan te passen.

Zoals eerder al besproken zijn dit soort short-cuts in het leren erg belangrijk: zou je alleen afhankelijk zijn van direct leren, dan zou je veel informatie tekort komen om goed door het leven te gaan. Soms kunnen je hersenen echter ook doorslaan, en teveel afgeleide associaties leggen. Zo kan het probleem ontstaan dat iemand die in de supermarkt spontaan last krijgt van hartkloppingen, een afgeleide associatie legt met het doen van boodschappen en geen enkele winkel meer in durft. Misschien leggen je hersenen daarna nog meer associaties, en gaat iemand ‘hartkloppingen’ associëren met ‘buiten’. Het onderscheid tussen direct en afgeleid leren zien we ook terug in de welbekende ACT-begrippen ‘pijn’ en lijden’. Pijn is een vorm van direct leren, waarbij ‘lijden’ ontstaat door afgeleide verbindingen die je hersenen leggen rondom vervelende stimuli. In dit kader vormen relational frames een soort gekleurde ‘bril’ waardoor je de wereld bekijkt.

Door je persoonlijke leergeschiedenis, dus ervaringen die je hebt gedaan in het leven en boodschappen die je hebt meegekregen, zal jij andere relaties leggen en stimulusfuncties toedichten dan je familie of je vrienden. Als zo’n ervaring is “wanneer ik mezelf laat zien, word ik stom gevonden”, of  “ik vind mezelf een sukkel, dus anderen vinden mij ook een sukkel” kan dit zich generaliseren tot een algemene conclusie: “ik laat mezelf niet zien”, of “ik ben de moeite niet waard”. Dit kan veel invloed hebben op gedrag: het leidt bijvoorbeeld tot sociale vermijding, veel piekeren of het niet kunnen accepteren van positieve feedback. Dit gedrag is logisch en verklaarbaar binnen het aangeleerde kader, maar uiteindelijk belemmerend voor een prettig leven. Ook hierin kunnen weer afgeleide verbindingen gelegd worden, die het netwerk enkel versterken. Soms staat dit gedrag in functie van het verminderen van angst of spanning, zoals vermijdingsgedrag. We zullen in het volgende hoofdstuk verder ingaan op regel-geleid gedrag.

Wanneer het mis gaat

Zoals eerder al beschreven heeft taal ons veel goeds gebracht, maar heeft het ook een keerzijde. Er zijn drie problemen waar we in de psychologie regelmatig tegenaan lopen.

De dominantie van verbale relaties: het is erg moeilijk voor mensen om iets te doen zonder hierover op een bepaalde manier na te denken. Dit wil zeggen dat bijna iedere interactie die wij met onze omgeving hebben, op een manier wordt beïnvloedt door deze eerder beschreven afgeleide relaties en relationele responsen.

De tweezijdige transformatie van stimulusfuncties: door het principe van wederzijdse verbondenheid kunnen bijvoorbeeld woorden die verwijzen naar pijnlijke ervaringen of stimuli, zelf ook pijnlijk worden. Middels stimulustransformaties en wederzijdse verbondenheid kan een neutrale situatie waarin je iets vervelends hebt meegemaakt (de paniekaanval in een supermarkt) je altijd aan deze situatie blijven herinneren. Wanneer we iets vermijden, is het niet onlogisch dat we door wederzijdse verbondenheid afleiden dat hetgeen we vermijden gevaarlijk of pijnlijk is. Dit wil zeggen dat het vermijden van angst er alleen maar toe laat dat we de angst als bedreigender of pijnlijker gaan ervaren. Dit kan een vicieuze angst-cirkel introduceren. Het kan behulpzaam zijn om in deze situaties de relationele respons te verzwakken: door middel van cognitieve defusie.

Rigide regel-geleid gedrag: veel van ons gedrag wordt geleid door regels die we hebben opgesteld op basis van directe of indirecte ervaringen. Deze regels zijn erg nuttig en helpen ons succesvol gedrag te kiezen en vervelende consequenties te vermijden: “als het buiten regent, gebruik je een paraplu”. Soms is het echter zo dat we regels blijven volgen, ook als deze in een nieuwe context niet meer effectief of zelfs belemmerend is. Vooral als deze regels coherent zijn met je vroege leergeschiedenis, kan het erg moeilijk zijn om deze op te merken en hiervan af te wijken. Uiteindelijk komen mensen vast te zitten in deze regels: ze laten ervaringen van het verleden bepalend zijn voor projecties van de toekomst, wat ook weer invloed heeft op het gedrag in het hier en nu.

Bronvermelding:

Jansen, G., & Batink, T. (2018). Time to ACT!: Het Basisboek Voor Professionals [Time to ACT!: The basic book for Professionals].

Ramnero, J., & Törneke, N. (2008). The ABCs of human behavior: Behavioral principles for the practicing clinician. New Harbinger Publications.

Verdiepend lezen:

Blackledge, J. T. (2003). An introduction to relational frame theory: Basics and applications. The Behavior Analyst Today3(4), 421.

Torneke, N. (2010). Learning RFT: An introduction to relational frame theory and its clinical application. New Harbinger Publications.